Inleiding tot de numismatiek (F0XH1A)

Uit AlfaWiki
Versie door 1>R0618864 op 10 feb 2018 om 20:13 (→‎Examenvorm)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Docent(en) [naam van docent(en)]
Code [De ECTS code van het vak]
Studiepunten 4
Leslocatie MSI
Semester 1
Jaar 2 en 3

Leuke lessen maar noteren is heel belangrijk. Er is geen cursus en de powerpoints zijn niet volledig. Goede notities zijn crusiaal!

Examenvorm

Mondeling voorbereiding met schriftelijke voorbereiding. Aan het einde van het semester wordt er een lijst bekend gemaakt met elke examenvraag (ongeveer 50). Het examen bestaat er uit dat je 2 van deze vragen trekt en ze vervolgens overloopt met de prof. Voor de blok begint, weet je dus elke examenvraag!


  1. Geef het verschil tussen general-purpose en all-purpose money en geef van elk een voorbeeld en toon aan dat het om een van beide geldvormen gaat.
  2. Munten (en penningen) kunnen voor bepaalde aspecten van het historisch onderzoek een belangrijke bron zijn. Illustreer dit aan de hand van drie concrete voorbeelden.
  3. Leg uit: penning, rekenpenning, veld, afsnede, stempelpositie.
  4. Welke bronnen kunnen gebruikt worden voor numismatisch onderzoek en waar worden ze bewaard?
  5. Hoe worden munten gedateerd? Geef een getailleerd overzicht per historische periode (Grieken & Kelten).
  6. Hoe worden munten gedateerd? Geef een getailleerd overzicht per historische periode (Romeinen & post-klassieke periode).
  7. Noem een basiswerken (auteur en [verkorte] titel) voor de identificatie van munten van de
  8. Welke bibliografische hulpmiddelen staan de numismaat ter beschikking?
  9. Hoe werkt de studie van de muntstempels (stempelstudie), wat is het nut ervan en het doel van de Carter-formule? Formule zelf niet kennen; wel dat er drie varianten zijn!
  10. Hoe worden munten vervaardigd? Productietechnieken, vaktermen [kunnen ook afzonderlijk gevraagd worden: burijn, schroefpers, reductiebank, muntstempel in Nederlands, Frans & Engels, …], enz.
  11. Welk verband bestaat er tussen mijnbouw en muntslag? Illustreer aan de hand van twee verschillende historische periodes. Vaktermen goed beheersen, namen van mijnen goed kennen! Oudheid.
  12. Welk verband bestaat er tussen mijnbouw en muntslag? Illustreer aan de hand van twee verschillende historische periodes. Vaktermen goed beheersen; namen van mijnen goed kennen! Middeleeuwen & nieuwe tijden.
  13. Geef een overzicht van de belangrijkste mijnbouwgebieden (goud & zilver) doorheen de tijd. Leunt nauw aan bij vorige vraag.
  14. Komen gehalteaanduidingen op munten voor? Hoe werd in het verleden het gehalte van goud en zilver uitgedrukt?
  15. Welke muntmetalen kennen we en welke rol spelen ze in de opeenvolgende historische periodes?
  16. Hoe kunnen muntmetalen worden geanalyseerd en waarvoor kan dat belangrijk zijn?
  17. Bespreek: Athene & mijnbouw. Waar? Gevolgen?
  18. De overgang van goud naar zilver onder de Merovingische vorsten: wanneer & verklaar?
  19. Bespreek kort de muntvondsten in de Scandinavische landen in de middeleeuwen.
  20. Waar en wanneer is de munt ontstaan? Bespreek de ontstaansverklaringen.
  21. Wat illustreert de schat van Asyut?
  22. Bespreek het ontstaan van de munt in Rome. Zowel brons, als zilver.
  23. Wanneer werden munten geïntroduceerd in Gallië? Wat is de rol van de Kelten en die van de Romeinen?
  24. Welke aanwijzingen zijn er dat de Romeinse tijd sterk gemonetariseerd was? Geef enkele
  25. Welke fazen onderscheiden we in de evolutie van de muntslag onder de Merovingers en in hoeverre betekent dit een breuk met de oudheid?
  26. Wat zijn: denarii, tremisses, sceatta’s, groten, florijnen, dukaten. Korte beschrijving en periodisering (eeuw).
  27. Toon aan dat in de middeleeuwen, vnl. vanaf de dertiende eeuw, de maatschappij ook op monetair vlak complex werd. [muntsoorten – ook: administratie!]
  28. Bespreek beknopt de problematiek van het kleingeld of pasgeld in de late middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijden.
  29. Hoe was de muntslag in de Griekse wereld georganiseerd? En wat zegt je Nikophon’s wet ?
  30. Waar liggen de Romeinse muntateliers en welke evolutie kan je waarnemen? Kan je hun ligging verklaren?
  31. Bespreek: triumviri monetales (republiek en principaat) & officina-systeem (late keizertijd).
  32. Wat weten we over de muntadministratie bij de Merovingers en bij de Karolingers? Over welke bronnen beschikken we?
  33. Wat weet je over de organisatie van een middeleeuws muntatelier (na de Karolingers)?
  34. Bespreek grondig volgend document:
  35. Bespreek de muntpolitiek in de Hellenistische koninkrijken. Vergeet niet de juiste termen te gebruiken.
  36. Bespreek de muntpolitiek van keizer Nero.
  37. Bespreek de muntpolitiek in de derde eeuw n.C.
  38. Bespreek de muntpolitiek van Diocletianus.
  39. Bespreek grondig (= verklaar ook alle termen) volgend document over de “traite”. Situeer uw antwoord historisch.
  40. Bespreek de muntmutaties in de late middeleeuwen: wat, oorzaken en gevolgen.
  41. Verklaar: seigneuriage, brassage, ‘mark’, ‘vierlander’, mijt, biljoen, incusum [Grieken], Wappenmünzen [Grieken], electrum.
  42. Het woord “denarius” kan verschillende betekenissen hebben. Bespreek.
  43. Geef een overzicht van de evolutie van het “muntbeeld” (afbeeldingen) doorheen de tijd (dus van Grieken tot in de 16de eeuw!).
  44. Waarom is de tijd rond 135 voor Chr. Zo belangrijk voor de iconografische evolutie van het muntbeeld ?
  45. Wat zijn gesigneerde munten? [Grieken]?
  46. Verklaar en leg uit:

IMP CAES M. ANTONINVS P.F AVG P.M. TR.P VI COS III

  1. Wat is een rekeneenheid/rekenmunt en welke belangrijke rekenmunten kennen we uit de Romeinse tijd.
  2. Wat is een rekenmunt en bespreek volgende rekening uit 1344
  3. Welke soorten muntvondsten zijn er. Bespreek.
  4. Toon aan met concrete voorbeelden in de Romeinse tijd munten zeer lang in omloop bleven. Leg ook uit waarom munten uiteindelijk toch aan de omloop worden onttrokken zowel door particulieren als door de overheid.
  5. Bespreek het fenomeen van de talrijke derde-eeuwse muntschatten in Gallië.
  6. Wat illustreren de muntschatten van:
  7. Geef een overzicht van de penningproductietechnieken (en vergeet de reductiebank niet!).
  8. Bespreek: merken van edelsmeden en penningen.
  9. Op foto te herkennen: Atheense tetradrachme, Romeinse denarius (Republiek), Merovingische tremissis, sceatta, gouden florijn, Tourse groot.